Hoofdstuk 1
De mens is een sociaal dier. Onze vroege voorouders al, Homo Habilis (2,4 - 1,3 miljoen jaar geleden), en wellicht zelfs hun vroege voorouders, leefden in groep. Maar in de natuur is eigen aan roedels en kuddes dat de veiligheid van de groep primeert boven elk individuele leven. Echter, de introductie van taal bij de mens (zo’n 200.000 - 150.000 jaar geleden) bracht noodzakelijk een groeiende complexiteit met zich mee. Taal is verbonden aan complexere en abstracte gedachten, aan cultuur, filosofie en logica. En aan het opbouwen van een eigen identiteit, een persoonlijk verhaal. En veel belangrijker, het bracht mee dat er bepaalde dingen niet uitgesproken werden. Deze dingen spelen in op de veel meer basale dynamieken in een groep.
Voor de veiligheid van de groep, maar ook de veiligheid van elk individu, is het belangrijk dat iedereen kan inschatten wat de ander denkt, of op dezelfde manier kan meedenken. Als de veiligheid van de groep in gevaar komt, bijvoorbeeld, dan zal de groep een grotere kans maken te overleven als alle neuzen in één richting staan. Om de veiligheid van de groep te waarborgen is het daarom niet ondenkbaar dat er situaties zullen zijn waarop een deviante denker niet meer welkom is in de groep, wat het leven van dit individu in het gedrang brengt.
Het is daarom logisch dat een individu geneigd is zich tot een bepaalde hoogte te schikken naar de cultuur van de groep, ook als men het er niet noodzakelijk mee eens is. Zoals het spreekwoord: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Groepen waarvan de leden hier beter in waren, hadden ook iets meer kans om overleven en zich voort te planten, waardoor de neiging om de mening van anderen groot gewicht toe te schrijven ons diep is ingebakken.
Een groot deel van de mensen in elke groep zal ook noodzakelijk echt geloven in de boodschappen van die groep. Maar hier komt een eerste moeilijkheid, soms staat bijvoorbeeld cultuur tegen de biologie: wat doet een homoseksueel individu in een cultuur waar dit taboe is? Er zullen er altijd zijn die dit niet voor zichzelf willen houden, die begrip, of een uitweg, zoeken. Vlucht naar een andere groep, bijvoorbeeld, of een poging de eigen groep aan te passen. Maar er zullen er zijn die in stilte lijden, er geen woord over zeggen. En er zullen er zijn die er zelfs geen woord over durven denken. Ik haal dit voorbeeld aan omdat het een heel bekend cliché is: de homofoob die agressief defensief is vanuit een geïnternaliseerde haat tegen alles wat zó taboe is in de groep. Het ironische is dat er zelfs geen homoseksualiteit aanwezig hoeft te zijn. Als de angst hiervoor groot genoeg is, zal elke gedachte, hoe banaal ook, als ze daaraan gelinkt kan worden als gevaarlijk worden gezien.
Het hoeft echter niet altijd over seks of seksualiteit te gaan in de psychologie, deze gedachte is een overblijfsel uit Victoriaanse tijden. Er zijn veel dingen die taboe kunnen zijn in een cultuur van een volk, een gezin, een vriendengroep of subcultuur. Dingen zoals bijvoorbeeld agressie, zwakte, ijdelheid, slonzigheid, perfectionisme, luiheid, (gebrek aan) ambitie of enthousiasme, …
En dit leidt me naar een tweede moeilijkheid naast biologie, namelijk het feit dat de menselijke psyche een gigantische input/output machine is. Alle prikkels die binnenkomen worden verwerkt, vervormd, gemengd,... en maken weer kans naar buiten te komen in de vorm van gedachten. Dat wil zeggen: niet elke gedachte is van jou, niet elke gedachte toont iets over de eigen normen en waarden. Mensen kunnen zich hier soms heel bewust van zijn. Als men door omstandigheden in een nieuwe groep terechtkomt, een nieuwe vriendengroep, nieuwe collega’s of dergelijke, en deze mensen laten zich soms uit over dingen waar men het niet mee eens is, dan is het mogelijk dat men vroeger of later toch een soortgelijke gedachte krijgt. Op dat moment kan men dan beseffen dat dit het gevolg is van deze dingen te horen, dat het niet strookt met de eigen normen en waarden. Maar we worden al van onze eerste levensdagen gebombardeerd met prikkels. In het nieuws, series, films, muziek, boeken en theater. En, deze prikkels gaan bijna altijd gepaard met iets dat spanning oproept. Het gaat over geweld, seksualiteit, moeilijkheden en conflict. Het is onmogelijk dat er dan nooit soortgelijke gedachten opkomen. Maar als men dan niet weet dat dit niet uit de eigen natuur komt, maar uit de omgeving, dan kunnen zulke gedachten de angst oproepen dat men, bijvoorbeeld, agressiever is dan dat men denkt. Men veroordeelt de eigen gedachten -en zichzelf- en zal pogen zulke gedachten te onderdrukken. Helaas, een gedachte onderdrukken vergt een constante energie, want elke gedachte wil gedacht worden. In het begin zal dit vaak meevallen, maar na een tijdje bouwt de spanning op. Mensen die hier lang mee worstelen zullen soms vragen stellen zoals: ‘Maar stel dat ik mijzelf door de therapie beter leer kennen, en dan blijkt dat ik eigenlijk een slecht persoon ben?’
Deze vraagt wijst echter op een overontwikkeld gevoel van rechtvaardigheid, en ikzelf heb nog nooit gehoord van iemand die van de ene kant van dat spectrum doorschoot naar de andere.
Een gedachte onderdrukken wil niet per se zeggen dat men zich er niet meer bewust van is, maar dat men er reactief (of proactief) op reageert, wat jammer genoeg de ontwikkeling van dwanggedachten in de hand werkt. En er zijn steeds zware emoties aan verbonden zoals angst, en vooral schuld en schaamte. Deze emoties wegen zo zwaar door dat mensen soms pas na maanden therapie vermelden dat ze überhaupt dwanggedachten hebben, en dan opnieuw maanden voor ze durven toegeven wélke.
Ook andere dingen kunnen onderdrukt worden, en twee mensen kunnen hier zelfs elkaars spiegelbeeld zijn. De ene persoon kan vanuit een waardering voor bescheidenheid een bepaalde, bijna neutraal klinkende gedachten als ‘Dat heb ik vrij goed gedaan. Ik ben al bij al zo slecht nog niet,’ aanvoelen als arrogant, terwijl iemand anders steeds het gevoel heeft meegekregen dat negatieve gedachtes over zichzelf verboden zijn. Zo een persoon zal elke notie van twijfel verdringen, uit de angst dat gedachten van minderwaardigheid wel eens waar zouden kunnen zijn.
Tot slotte kan het verdringen van gedachtes zo’n tol eisen dat het gevolg depressie is. Er is amper nog mentale bewegingsvrijheid, er is amper plaats voor een authentieke gedachte, men gaat door de knieën door uitputting met een immens gewicht op de schouders.
De twee kernboodschappen hier zijn: deze gedachten hoeven niet noodzakelijk waar te zijn; en door ze niet uit te spreken groeien ze in intensiteit. Daarom heeft men een plek nodig waar men weet dat men deze kan exploreren, bij iemand die ook weet dat deze gedachten niet noodzakelijk een diepere waarheid over jou reveleren. Eerder tonen ze gewoon waar je gezeten hebt, en wat je waardesysteem is.
Als afsluiter van dit hoofdstuk wil ik zeggen: een leven móet niet veranderen door therapie. Het is niet ongehoord dat bijvoorbeeld iemand van 40 of 50 die een gezin heeft opgebouwd, uiteindelijk in therapie beseft of toegeeft homoseksueel te zijn, dat deze persoon toch het leven blijft leven zoals het was, en andere manieren zoekt om hiermee om te gaan. Het grote verschil is dan: de authentieke keuze. Men kan er steeds voor kiezen te leven op de zelfde manier waar men zich daarvoor tot verplicht voelde, en dát maakt alle verschil.